Wat is suikerziekte precies?
Voedsel wordt in de darmen afgebroken tot bouwstenen. Koolhydraten worden voornamelijk afgebroken tot glucose, een suiker. Glucose wordt vanuit de darm opgenomen in het bloed. Daarnaast kan glucose ook in de lever gemaakt worden.
Voor de cellen in het lichaam is glucose bijna onmisbaar, niet alleen als bouwsteen maar ook als brandstof.
Cellen kunnen glucose alleen opnemen uit het bloed onder invloed van insuline. Insuline is een hormoon dat gemaakt wordt in de alvleesklier en dat er dus voor zorgt dat cellen glucose op kunnen nemen en kunnen gebruiken.
Als er niet voldoende insuline in het lichaam is, kunnen cellen glucose niet goed opnemen. Daardoor blijft er teveel glucose in het bloed. Als het gehalte aan glucose in het bloed te hoog is, is er sprake van suikerziekte.
De cellen in het lichaam hebben bij suikerziekte juist een tekort aan glucose omdat ze de glucose niet op kunnen nemen.
Wat is de oorzaak van suikerziekte?
Er zijn verschillende soorten suikerziekte, namelijk type 1, type 2 en overig.
Type 1: Bij type 1 suikerziekte vindt er afbraak van de alvleesklier plaats. Dit type is bij huisdieren heel zeldzaam.
Type 2: Bij type 2 suikerziekte is er in het lichaam een weerstand tegen insuline (insuline resistentie) waardoor er meer insuline aangemaakt moet worden om hetzelfde effect te hebben. Uiteindelijk leidt dit er toe dat de alvleesklier uitgeput raakt en geen insuline meer maakt. Type 2 is de belangrijkste reden van suikerziekte bij de kat (80%), bij honden komt het maar weinig voor. De belangrijkste oorzaken voor insuline resistentie is overgewicht en een gebrek aan beweging.
Overig: Bij overige vormen is er ook vaak sprake van insuline resistentie in het lichaam. Zo kan bijvoorbeeld een klein gezwelletje in hersenen leiden tot suikerziekte. Hierbij wordt er teveel groeihormoon geproduceerd die ook weer insuline resistentie geeft.
Ook kan het toedienen van medicijnen zoals corticosteroïden (bijvoorbeeld prednison) en progestagenen leiden tot suikerziekte.
Verder kunnen ziekten en infecties in het lichaam leiden tot verhoogde insuline resistentie en daardoor suikerziekte. Ook kan een ontsteking van de alvleesklier, wat we zeer regelmatig tegenkomen bij de kat, door beschadiging van de cellen leiden tot een verminderde insuline productie en daardoor suikerziekte.
Wat zijn de verschijnselen van suikerziekte?
Als de glucose in het bloed hoger wordt dan de zogenaamde nierdrempel zal de glucose in de urine komen. Glucose in de urine trekt vocht aan, waardoor een dier met suikerziekte veel zal gaan plassen en daardoor ook veel zal gaan drinken. Verder verliest een dier met suikerziekte dus glucose en glucose is een brandstof. Een dier verliest dus energie en zal meer gaan eten als compensatie en daarnaast ook af gaan vallen.
Het typische beeld van suikerziekte is dus een dier die veel drinkt en plast, veel eet en toch afvalt.
Daarnaast gaat de conditie van een dier achteruit, kunnen ze sloom worden en slecht in hun vacht zitten. Ook kunnen katten door de achterpoten zakken, ze staan dan op de hak.
Uiteindelijk kunnen dieren met suikerziekte heel snel achteruit gaan, ze raken dan in een zogenaamde ketoacidose, waarbij ze snel uitdrogen en uiteindelijk overlijden.
Hoe wordt de diagnose gesteld?
De waargenomen verschijnselen wijzen vaak wel in de richting van suikerziekte, maar kunnen ook bij andere ziekten voorkomen.
De definitieve diagnose wordt gesteld met behulp van urineonderzoek en bloedonderzoek. Als er glucose in de urine aanwezig is in combinatie met een verhoogd glucose gehalte in het bloed wijst dit sterk op de aanwezigheid van suikerziekte. Maar bij katten kan de glucose in het bloed ook sterk verhoogd zijn door stress (zoals het zijn in een dierenartsenpraktijk). Daarom wordt er vaak nog een aanvullende test gedaan, het bepalen van het fructosamide gehalte in het bloed. Fructosamide is een verbinding tussen eiwit en glucose. Als het bloedglucose gedurende langere tijd verhoogd is (1-2 weken) worden er meer fructosamides gevormd en gaat het gehalte in het bloed omhoog.
Wat is de behandeling van suikerziekte?
Als er een oorzaak voor de suikerziekte is, kan de suikerziekte verdwijnen door het wegnemen van de oorzaak. Dit geldt bijvoorbeeld voor suikerziekte bij katten met overgewicht. Wel is het belangrijk om in het begin de glucose te gaan corrigeren met behulp van insuline. Hoe eerder de glucose weer normaal wordt, hoe groter de kans is dat de alvleesklier weer goed kan gaan werken. Het is namelijk zo dat de alvleesklier op een gegeven moment uitgeput raakt van de continu hoge productie van insuline bij insuline resistentie in het lichaam. Hoe eerder de alvleesklier tot rust kan komen, hoe groter de kans is dat de alvleesklier ook weer kan herstellen.
De behandeling van suikerziekte draait om het geven van insuline zodat het lichaam de glucose in het bloed kan gebruiken. Insuline moet via een injectie onder de huid 2x per dag toegediend worden. Veel mensen schrikken van het idee dat ze hun dier zelf moeten gaan prikken, maar in de praktijk blijkt dat het heel goed te doen is.
Omdat de hoeveelheid insuline afgestemd is op de hoeveelheid glucose die een kat op een dag nodig heeft, is regelmaat in de voeding belangrijk. Het is van belang dat een kat dagelijks een zelfde hoeveelheid voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling krijgt. Het beste is om een speciale voeding te geven die laag is in koolhydraten waardoor plotselinge stijgingen in het glucose in het bloed zoveel mogelijk voorkomen worden.
Als een kat te zwaar is, is het belangrijk om hem/haar af te laten vallen. Dat houdt onder andere in dat een kat niet meer onbeperkt eten mag hebben, maar op vaste tijdstippen een maaltijd krijgt.
Behandeling met insuline
Omdat niet precies bekend is hoe groot het insulinetekort van de kat is, moet de juiste dosering worden vastgesteld. Anders gezegd: een kat moet worden ingesteld.
Aan de hand van het gewicht van de kat en het glucosegehalte in het bloed zal de dierenarts bepalen hoeveel insuline in eerste instantie gegeven moet worden. Insuline wordt in eenheden gegeven. De insuline die we voor onze huisdieren gebruiken heet Caninsulin. De insuline moet in koelkast bewaard blijven. Voor het eerste gebruik moet het flesje geschud worden. Daarna is het verstandig om het voor elk gebruik te zwenken.
Voor de de insuline worden speciale insulinespuitjes gebruikt. Deze spuitjes bevatten een eenheden verdeling. Deze verdeling is anders dan bij humane insuline spuitjes omdat de insuline van mensen een andere concentratie heeft.
Met het spuitje kan de insuline uit het flesje opgezogen worden. Dit kan dan daarna onder de huid van de kat gespoten worden. Voordat een eigenaar gaat beginnen met het geven van insuline wordt dit uitgebreid gesproken en geoefend in de dierenkliniek.
De insuline moet 2x per dag op een vast tijdstip, met een tussentijd van 12 uur gegeven worden. Gedurende de dag zal er dan insuline in het lichaam aanwezig zijn, waarbij rond 4 uur na de injectie het gehalte aan insuline in het bloed het hoogst is, en daardoor de bloedglucose het laagst.
Het vinden van de juiste dosis
In het begin moet gezocht worden naar de juiste dosis insuline voor uw kat. Dit wordt gedaan door regelmatig het bloedglucose te controleren met behulp van een speciale glucosemeter. Dat is iets wat in het begin in de praktijk gedaan kan worden, maar vaak kunnen eigenaren dit ook thuis doen. Voor het bepalen van de bloedglucose is een druppeltje bloed nodig. Dit kan verkregen worden door een prikje in het oor.
Het is belangrijk om de glucose te bepalen is het het laagst is in het lichaam, dus ongeveer 4 uur na de toediening van de insuline.
Als de glucose in het bloed te hoog is, kan de dosis aangepast worden. Dit gebeurt altijd in overleg met de dierenarts.
Als de juiste dosis gevonden is, zal een kat snel gaan herstellen. Ze zitten beter in hun vacht, stoppen met het vele drinken en plassen en vallen niet meer af.
Als de juiste dosering gevonden is, hoeven er minder controles uitgevoerd te worden, maar regelmatig controleren blijft wel nodig aangezien de behoefte aan insuline in het lichaam kan veranderen.
Voeding
Het is belangrijk dat de kat dagelijks een zelfde hoeveelheid voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling krijgt. Zoals eerder gezegd zijn er speciale voeders op de markt, zoals de m/d voeding van Hills, voor suikerziekte patiënten. Deze voeding bevat een laag gehalte aan koolhydraten waardoor grote pieken in bloedglucose vermeden worden. Dieren hebben dan minder insuline nodig.
Als een kat te zwaar is, is het verstandig om maaltijden te gaan voeren en niet meer onbeperkt brokjes te laten staan. De juiste maaltijdmomenten zijn vlak voor het geven van de insuline en 4 uur later als de glucose in het lichaam op het laagste niveau is. Dat houdt in dat een kat 4x per dag eten moet krijgen. Hiervoor zijn speciale voerapparaten te krijgen via de dierenspeciaalzaak. Deze apparaten kunnen op tijd in gesteld worden, waardoor een kat op het juiste moment eten krijgt.
Als een kat geen overgewicht heeft, mag hij/zij de hele dag beschikking hebben op eten. Het is belangrijk dat er rond 4 uur na de injectie met insuline in ieder geval beschikking is over eten.
Als de kat niet wil eten of nuchter moet blijven voor bijvoorbeeld een operatie mag slechts een derde deel van de normale insulinedosis worden toegediend. Daarom is het verstandig om de insuline pas te geven na een maaltijd. Als een kat om wat voor reden dan ook niet wil eten, kan de dosis insuline worden teruggebracht.
De vooruitzichten
Meestal kan een kat door een regelmatig leefpatroon en door behandeling met insuline een vrijwel normaal leven leiden. De levensverwachting van een goed ingestelde kat met suikerziekte is dan ook vergelijkbaar met die van een dier zonder deze ziekte.
Het kan ook zo zijn dat als een kat met overgewicht af valt, de insuline resistentie verdwijnt en dat een kat uiteindelijk geen insuline meer nodig heeft.
De belangrijkste complicatie van de behandeling van een suikerziekte patiënt met insuline is een te laag bloedglucosegehalte. Als er meer insuline wordt toegediend dan nodig is, kan het bloedsuikergehalte te laag worden. Hoewel dit niet vaak voorkomt, is het belangrijk dat u weet hoe u in een degelijke situatie het best kunt handelen.
Te laag bloedsuikergehalte (hypoglycemie)
Er zijn diverse oorzaken voor het ontstaan van een te laag bloedglucosegehalte. Een toename in de dagelijkse activiteit en/of een verminderde opname van voedsel leiden tot een lager bloedglucosegehalte en dus een verminderde behoefte aan insuline. De insulinebehoefte kan ook verminderen doordat de alvleesklier zelf weer insuline is gaan maken. Als een kat braakt of diarree heeft, zal de vertering van voedsel minder goed verlopen dan normaal. Hierdoor zal er minder aanbod van glucose aan het bloed zijn, waardoor er minder insuline nodig is om het bloedglucosegehalte binnen de normale grenzen te houden. Ook fouten bij het toedienen van insuline zijn mogelijk. Het opzuigen van de juiste hoeveelheid insuline moet dan ook nauwkeurig gebeuren.
Een kat waarvan het bloedglucosegehalte laag begint te worden kan onrustig of juist sloom zijn en/of op onverwachte tijden honger hebben. Als het bloedglucosegehalte nog verder zakt begint de kat te rillen of vreemde bewegingen (omvallen, trappelen met de poten) te maken. Uiteindelijk zal de kat in een diepe slaap zakken, waaruit deze slecht of niet wakker te maken is. Deze situatie is op elk tijdstip van de dag mogelijk, maar doet zich meestal 3 tot 7 uur na de insulinetoediening voor.
Wat te doen bij verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte
Omdat een te laag bloedglucosegehalte levensbedreigend kan zijn moet ervoor gezorgd worden dat het bloedglucosegehalte zo snel mogelijk weer gaat stijgen. Als een kat de verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte vertoont, moet direct een maaltijd worden gegeven. Als de kat niet meer in staat is om de maaltijd op te eten, moet zo snel mogelijk druivensuiker of een druivensuikeroplossing worden gegeven. U geeft hiervan ongeveer 1 gram druivensuiker per kilogram lichaamsgewicht. De oplossing kunt u voorzichtig in de wangzak gieten, het poeder kunt u op het mondslijmvlies – vooral onder de tong – wrijven. Zodra herstel optreedt, moet u de kat alsnog een maaltijd aanbieden. Vervolgens de kat gedurende meerdere uren goed in de gaten houden om na te gaan of de verschijnselen opnieuw optreden. Om een hernieuwde daling in het bloedglucosegehalte te voorkomen, moet met regelmatige tussenpozen een maaltijd worden gegeven. Voor de volgende insuline-injectie moet met de dierenarts worden overlegd over de hoeveelheid insuline die moet worden toegediend. Als de kat niet verbetert na de toediening van druivensuiker in de bek, is het verstandig direct contact op te nemen met de dierenarts.
Controle van het bloedsuiker
Om een kat met suikerziekte in te stellen en te controleren is het nodig om regelmatig de glucose in het bloed te controleren. Hiervoor zijn speciale glucose meters op de markt. Voor de controle is slechts een druppel bloed nodig. Die druppel kan verkregen worden door een prikje in het oor van de kat.
Deze controles zullen in het begin elke 4-7 dagen nodig zijn totdat een kat ingesteld is. Daarna is het verstandig om, zeker in het begin, 1x per week de glucose te blijven controleren.
Heel veel eigenaren kunnen deze controles thuis uitvoeren. Hiervoor zal eerst in de praktijk geoefend worden met het prikken in het oor en het omgaan met de glucose meter. Het grote voordeel van het thuis kunnen prikken is dat een kat niet naar de praktijk hoeft te komen en daardoor minder stress heeft. De glucose waarde is daardoor betrouwbaarder. Verder kan het bloedglucose gecontroleerd worden als er getwijfeld wordt of een kat een te laag glucose heeft (hypoglycemie).
Als het niet lukt om thuis bloed te prikken, kan het ook in de praktijk gedaan worden door een van onze paraveterinairen.
De streefwaarde is om de bloedglucose tussen de 5 en 8 mmol/l te krijgen. Als de glucose onder de 5 komt, is er sprake van een te laag glucose en moet er extra eten gegeven worden. Als de glucose boven de 8 is zal in overleg met dierenarts besloten worden of de insuline verhoogd moet worden.